zaterdag, februari 27, 2010
dinsdag, februari 16, 2010
Xavier Rudd definieert Aboriginal Funk in de AB
Australiër, singer-songwriter, multi-instrumentalist en milieuactivist Xavier Rudd was reeds aan zijn vierde optreden toe in de Ancienne Belgique en de man kan ondertussen rekenen op een steeds groter wordende schare Belgische fans. Het concert bleek alweer dagenlang uitverkocht.
De zanger werd door PETA in 2007 verkozen tot 'werelds meest sexy bekende vegetariër' en misschien was het daarom niet geheel toevallig dat zich op de eerste rijen bijzonder veel jonge vrouwen geposteerd hadden. Het mannelijke publiek bestond vooral uit groene jongens (waarvan sommige deze kleur duidelijk nog droegen achter hun oren, of in de andere gevallen achter hun dreadlocks).
Rudd staat er verder voor bekend een one-man band op zich te zijn, maar deed deze keer toch beroep op Izintaba, een Zuid-Afrikaans duo bestaande uit Tio Moloantoa op elektrische bas and Andile Nqubezelo op drums. Samen zorgden ze voor een ritmesectie uit gewapend beton, die tegelijk toch subtiel en kneedbaar genoeg bleek om modern en funky te klinken.
Rudd startte zijn set met ‘The Mother’, een song uit zijn album ‘Food in the Belly’ (2005). De Australiër blies op zijn didgeridoo’s en even dachten wij dat er een Nightboat to Caïro zou gaan vertrekken. Niets was echter minder waar. Naar het schijnt zou Xavier dit Aboriginal instrument hebben leren bespelen door te oefenen op een stofzuigerhals. Of zoiets gezond is laten we in het midden maar wat onze vriend uit deze houten pijpen haalt klinkt zondermeer indrukwekkend. Daarnaast geselde Rudd zijn Weissenborn slide-gitaar dat het een lieve lust was. De waarde van de Zuid-Afrikanen werd meteen duidelijk: hun vette grooves veroverden de AB als betrof het hier een precisiebombardement.
Het van wilde ritmes en gezangen voorziene ‘Message Stick’ mocht Nqubezelo benutten om flink te keer te gaan op zijn djembe. Dit feestje van de wereldmuziek stond echter in groot contrast met het prachtige ‘Energy Song’ (voor de gelegenheid opgedragen aan de geesten van de overleden slachtoffers van de grote Belgische treinramp). Hierin stelde Rudd zijn meer rustige kant bloot. Verbeeldt u hierbij een hedendaagse Paul Simon en u komt aardig in de buurt. Dat gold ook voor het intimistische ‘Messages’, hier gekoppeld aan ‘Guku’.
Vervolgens stelde Rudd ons een paar nummers voor van zijn nieuwe, nog te verschijnen plaat ‘Koonyum Sun’. Eentje daarvan, ‘Fresh Green Freedom’ met Xavier op de elektrische gitaar leunt wat tegen reggae aan, wat meteen de vergelijkingen tussen Rudd en Marley kracht bijzette.
Tijdens ‘Foot in the Belly’ mocht onze vriend eerst nog eens lekker te keer gaan op zijn Weissenborn slide, om het daarna op een wild dansen te zetten, samen met een tiental gelukkige toeschouwers die hij hiervoor uit het podium plukte. Daarna was het tijd voor Rudd’s bekende hymne ‘Let Me Be’, in een fantastische versie, luidkeels door het publiek meegezongen.
Bissen deed Xavier Rudd & Izintaba eerst met een bezwerend ‘Pockets of Peace’ waarin hij zijn didgeridoo’s bij momenten als jachtbommenwerpers liet weerklinken. Hierop volgde een loeiharde versie van ‘Footprint’, met bassist Moloantoa in een glansrol, waarin Rudd & Band het begrip "Aboriginal Funk" krachtig definieerden. Het rustige ‘Green Spandex’ sloot dit sterk concert mooi af. Dat we Xavier Rudd & Izintaba spoedig terug zullen zien op andere Belgische (festival) podia leidt bijna geen twijfel. Deze charismatische man is helemaal klaar voor het grote werk. (Meer foto's)
De zanger werd door PETA in 2007 verkozen tot 'werelds meest sexy bekende vegetariër' en misschien was het daarom niet geheel toevallig dat zich op de eerste rijen bijzonder veel jonge vrouwen geposteerd hadden. Het mannelijke publiek bestond vooral uit groene jongens (waarvan sommige deze kleur duidelijk nog droegen achter hun oren, of in de andere gevallen achter hun dreadlocks).
Rudd staat er verder voor bekend een one-man band op zich te zijn, maar deed deze keer toch beroep op Izintaba, een Zuid-Afrikaans duo bestaande uit Tio Moloantoa op elektrische bas and Andile Nqubezelo op drums. Samen zorgden ze voor een ritmesectie uit gewapend beton, die tegelijk toch subtiel en kneedbaar genoeg bleek om modern en funky te klinken.
Rudd startte zijn set met ‘The Mother’, een song uit zijn album ‘Food in the Belly’ (2005). De Australiër blies op zijn didgeridoo’s en even dachten wij dat er een Nightboat to Caïro zou gaan vertrekken. Niets was echter minder waar. Naar het schijnt zou Xavier dit Aboriginal instrument hebben leren bespelen door te oefenen op een stofzuigerhals. Of zoiets gezond is laten we in het midden maar wat onze vriend uit deze houten pijpen haalt klinkt zondermeer indrukwekkend. Daarnaast geselde Rudd zijn Weissenborn slide-gitaar dat het een lieve lust was. De waarde van de Zuid-Afrikanen werd meteen duidelijk: hun vette grooves veroverden de AB als betrof het hier een precisiebombardement.
Het van wilde ritmes en gezangen voorziene ‘Message Stick’ mocht Nqubezelo benutten om flink te keer te gaan op zijn djembe. Dit feestje van de wereldmuziek stond echter in groot contrast met het prachtige ‘Energy Song’ (voor de gelegenheid opgedragen aan de geesten van de overleden slachtoffers van de grote Belgische treinramp). Hierin stelde Rudd zijn meer rustige kant bloot. Verbeeldt u hierbij een hedendaagse Paul Simon en u komt aardig in de buurt. Dat gold ook voor het intimistische ‘Messages’, hier gekoppeld aan ‘Guku’.
Vervolgens stelde Rudd ons een paar nummers voor van zijn nieuwe, nog te verschijnen plaat ‘Koonyum Sun’. Eentje daarvan, ‘Fresh Green Freedom’ met Xavier op de elektrische gitaar leunt wat tegen reggae aan, wat meteen de vergelijkingen tussen Rudd en Marley kracht bijzette.
Tijdens ‘Foot in the Belly’ mocht onze vriend eerst nog eens lekker te keer gaan op zijn Weissenborn slide, om het daarna op een wild dansen te zetten, samen met een tiental gelukkige toeschouwers die hij hiervoor uit het podium plukte. Daarna was het tijd voor Rudd’s bekende hymne ‘Let Me Be’, in een fantastische versie, luidkeels door het publiek meegezongen.
Bissen deed Xavier Rudd & Izintaba eerst met een bezwerend ‘Pockets of Peace’ waarin hij zijn didgeridoo’s bij momenten als jachtbommenwerpers liet weerklinken. Hierop volgde een loeiharde versie van ‘Footprint’, met bassist Moloantoa in een glansrol, waarin Rudd & Band het begrip "Aboriginal Funk" krachtig definieerden. Het rustige ‘Green Spandex’ sloot dit sterk concert mooi af. Dat we Xavier Rudd & Izintaba spoedig terug zullen zien op andere Belgische (festival) podia leidt bijna geen twijfel. Deze charismatische man is helemaal klaar voor het grote werk. (Meer foto's)
zaterdag, februari 13, 2010
John Hiatt en Lyle Lovett: humor, vriendschap en respect
Er zijn zo van die dingen waar een mens geen seconde over hoeft te twijfelen; een concert van John Hiatt én Lyle Lovett samen in de AB bijvoorbeeld. Vrieskou en smeltende sneeuw dienden zich aan als mogelijke spelbrekers, maar niet tegenstaande the poor weather zat de beste concertzaal van het land toch afgeladen vol met fans van beide heren.
Elk van akoestische gitaar en stoel voorzien en slechts gewapend met hun beste songs gingen Hiatt & Lovett de confrontatie met het publiek aan. Wie gehoopt had op veel muzikale interactie tussen deze legendes was eraan voor de moeite. Eenieder speelde gewoon beurtelings een nummer terwijl de ander aandachtig en goedkeurend zat mee te luisteren. Daarna volgde vaak een verbale dialoog die veel weg had van stand up comedy, maar dan al neerzittend. Aan humor ontbreekt het dit duo zeker niet.
Hiatt kreeg de eer het concert op gang te trekken met een prima uit het hout geneden ‘Perfectly Good Guitar’. Lyle probeerde achteraf even een uitspraak over gitaar smasher Pete Townsend uit te lokken om daarna koelbloedig in te zetten met ‘Father Down The Line’. ‘Buffalo River Home’ gold als tweede Hiatt song. Er volgde een grappig gesprekje waarin Lovett zijn maatje ondervroeg over diens favoriete rivieren in de staat Tennessee. En het bleef lachen geblazen. Lovett’s ‘Natural Forces’ (met de zinsnede “Home is where my horse is” werd aangekondigd als geïnspireerd door een commercial voor een bekend biermerk.
“Deze zaal doet me denken aan de film Jailhouse Rock’ opperde Hiatt terwijl hij tuurde naar het enthousiaste publiek op de etages van de AB zaal. Na een wervelende versie van Hiatt’s ‘Tennessee Plates’ en een dito dialoog over nummerplaten werd er tijdens Lovett’s ‘I Will Rise up’ een poging ondernomen tot enig samenspel op de gitaar. Van samenzang was er lang geen sprake, misschien lag dat ook wel aan de contrasterende stemmen van de protagonisten. Lyle klinkt over het algemeen glashelder en legt wat trillende vibrato in zijn stem terwijl Hiatt’s machtige schorre schreeuw veel meer soulvol en bluesy overkomt.
“Cowboy Man” leek Lovett op het lijf geschreven en ‘Your dad did’ gold als eerste track uit Hiatt’s legendarische ‘Bring The Family’ plaat, waaruit hij later op de avond nog meer zou plukken. Maar eerst was er het diep in de ziel snijdende ‘Ain’t Never Going Back’ dat absoluut tot de hoogtepunten mag gerekend worden. Hier zette Lovett dan weer een fijn ‘L.A. County’ tegenover. John’s ‘Master of Disaster’ werd opgedragen aan de vorig jaar overleden producer Jim Dickinson die de fijne oneliner “I’m not gone, I’m just dead" op zijn grafsteen heeft laten beitelen.
En zo speelden onze beiden helden nog de ene troefkaart na de ander uit. Hiatt haalde zijn slagen binnen via schitterende versies van onder meer ‘Thunderbird’ en ‘Memphis In The Meantime’ terwijl Lovett uitblonk met ‘She’s No Lady’ en vooral ‘My Baby Don’t Tolerate’. ‘Thing Called Love’ namen beide zangers afwisselend samen voor hun rekening. Het bluesy ‘Like A Freight Train’ speelde John Hiatt als teaser voor zijn nieuwe cd ‘The Open Road’ die begin volgende maand verschijnt.
Tijdens de bisronde werd ietwat voorspelbaar uitgepakt met greatest hits ‘Have A Little Faith In Me’ en ‘If I Had A Boat’. Afsluiten deed het tweetal als volwaardig duo met de Texas Traditional ‘Ain’t No More Cane’ waarin er dit keer wel voluit kon worden samen gezongen.
Achteraf kaartte men nog druk na over wie nu de strafte van beide artiesten mocht genoemd worden. Geen mens echter die het erover eens geraakte. Wij houden het op een spectaculair gelijkspel. Zelden zagen wij twee headliners zo geïnteresseerd en respectvol naar mekaar kijken. Dit prachtige concert leverde het bewijs dat muzikale vriendschap (gelukkig nog) bestaat. (Meer foto's)
Elk van akoestische gitaar en stoel voorzien en slechts gewapend met hun beste songs gingen Hiatt & Lovett de confrontatie met het publiek aan. Wie gehoopt had op veel muzikale interactie tussen deze legendes was eraan voor de moeite. Eenieder speelde gewoon beurtelings een nummer terwijl de ander aandachtig en goedkeurend zat mee te luisteren. Daarna volgde vaak een verbale dialoog die veel weg had van stand up comedy, maar dan al neerzittend. Aan humor ontbreekt het dit duo zeker niet.
Hiatt kreeg de eer het concert op gang te trekken met een prima uit het hout geneden ‘Perfectly Good Guitar’. Lyle probeerde achteraf even een uitspraak over gitaar smasher Pete Townsend uit te lokken om daarna koelbloedig in te zetten met ‘Father Down The Line’. ‘Buffalo River Home’ gold als tweede Hiatt song. Er volgde een grappig gesprekje waarin Lovett zijn maatje ondervroeg over diens favoriete rivieren in de staat Tennessee. En het bleef lachen geblazen. Lovett’s ‘Natural Forces’ (met de zinsnede “Home is where my horse is” werd aangekondigd als geïnspireerd door een commercial voor een bekend biermerk.
“Deze zaal doet me denken aan de film Jailhouse Rock’ opperde Hiatt terwijl hij tuurde naar het enthousiaste publiek op de etages van de AB zaal. Na een wervelende versie van Hiatt’s ‘Tennessee Plates’ en een dito dialoog over nummerplaten werd er tijdens Lovett’s ‘I Will Rise up’ een poging ondernomen tot enig samenspel op de gitaar. Van samenzang was er lang geen sprake, misschien lag dat ook wel aan de contrasterende stemmen van de protagonisten. Lyle klinkt over het algemeen glashelder en legt wat trillende vibrato in zijn stem terwijl Hiatt’s machtige schorre schreeuw veel meer soulvol en bluesy overkomt.
“Cowboy Man” leek Lovett op het lijf geschreven en ‘Your dad did’ gold als eerste track uit Hiatt’s legendarische ‘Bring The Family’ plaat, waaruit hij later op de avond nog meer zou plukken. Maar eerst was er het diep in de ziel snijdende ‘Ain’t Never Going Back’ dat absoluut tot de hoogtepunten mag gerekend worden. Hier zette Lovett dan weer een fijn ‘L.A. County’ tegenover. John’s ‘Master of Disaster’ werd opgedragen aan de vorig jaar overleden producer Jim Dickinson die de fijne oneliner “I’m not gone, I’m just dead" op zijn grafsteen heeft laten beitelen.
En zo speelden onze beiden helden nog de ene troefkaart na de ander uit. Hiatt haalde zijn slagen binnen via schitterende versies van onder meer ‘Thunderbird’ en ‘Memphis In The Meantime’ terwijl Lovett uitblonk met ‘She’s No Lady’ en vooral ‘My Baby Don’t Tolerate’. ‘Thing Called Love’ namen beide zangers afwisselend samen voor hun rekening. Het bluesy ‘Like A Freight Train’ speelde John Hiatt als teaser voor zijn nieuwe cd ‘The Open Road’ die begin volgende maand verschijnt.
Tijdens de bisronde werd ietwat voorspelbaar uitgepakt met greatest hits ‘Have A Little Faith In Me’ en ‘If I Had A Boat’. Afsluiten deed het tweetal als volwaardig duo met de Texas Traditional ‘Ain’t No More Cane’ waarin er dit keer wel voluit kon worden samen gezongen.
Achteraf kaartte men nog druk na over wie nu de strafte van beide artiesten mocht genoemd worden. Geen mens echter die het erover eens geraakte. Wij houden het op een spectaculair gelijkspel. Zelden zagen wij twee headliners zo geïnteresseerd en respectvol naar mekaar kijken. Dit prachtige concert leverde het bewijs dat muzikale vriendschap (gelukkig nog) bestaat. (Meer foto's)
donderdag, februari 04, 2010
Fanfarlo kleurt 10 jaar Duyster
Het tienjarig bestaan van het zondagse Studio Brussel programma Duyster werd afgelopen zaterdag in de Ancienne Belgique op gepaste wijze gevierd. Een serie groepen die de stijl van het programma uitstralen werden uitgenodigd op het verjaardagsfeestje.
Brown Bird kreeg de eer om de party te openen. De bebaarde zanger gitarist/banjospeler vertelde dat het de allereerste keer was dat de groep buiten de United States optrad. De rootsy country/folk/blues klonk desalniettemin veelbelovend.
De Belgische Isbells, bekend van de radiohit ‘As Long As It Takes’, heeft zeker heel wat kwaliteiten in huis. Maar na een halfuurtje sloeg de verveling toch toe: teveel van hetzelfde en te weinig pakkende songs om onze aandacht levend te houden.
Indie Rocker Lou Barlow, onder meer bekend als bassist van Dinosaur Jr., kwam een stuk vinniger voor de dag. Na enkele solonummers op elektrische gitaar ontbond zijn groep The Missing Men alle duivels in een stevige rockset, die bij momenten naar pure punk geurde (dankzij zijn uitstekende gitarist en Nick Lowe look-a-like).
Wat later bleek de AB Club veel te klein voor het eerste Belgische optreden van de Britse Fanfarlo (foto). De vijfkoppige groep met de Zweedse zanger Simon Balthazar loste de verwachtingen helemaal in. Met een zelden geziene gedrevenheid bracht it gezelschap songs uit hun briljant debuut ‘Reservoir’ (nu al één van dé platen van het jaar) en bracht daarmee de club tot op het kookpunt. Hun muziek doet een beetje denken aan Beirut en de zang van Balthazar lijkt een kruising tussen het stemgeluid van de piepjonge David Byrne en Morrissey, maar o, wat een passie en wat een energie! Songs als ‘The Walls Are Comming Down’, ‘I’m A Pilot’, ‘Drowning Men’, ‘Comets’ en ‘Luna’ doen je meteen naar adem snakken. Meesterlijk zijn de beukende ritmes, het schitterende trompetspel, de meeslepende viool, het subtiele spel op de xylofoon, de melodica en noem maar op, Fanfarlo is een fanfare op zich, maar dan op z’n Brits. Zelden zo’n daverend applaus gehoord in de Club en – ik wik mijn woorden – één van de allerbeste concerten die ik op deze plek zag. Fanfarlo is het best bewaarde geheim van muzikaal 2010, maar voor hoe lang nog?
Na het uitstekende werk van Fanfarlo begaven we ons graag naar de grote zaal waar The Low Anthem , als topact , de ultieme kers op de Duystertaart mocht plaatsen. De groep lijkt de laatste maanden overigens niet weg te slaan uit de Lage Landen want dit was reeds het derde concert op Belgische bodem binnen enkele maanden tijd en ook in Nederland treedt de groep met de regelmaat van een klok op. Verrassend konden we hun act niet meer noemen, voor kwaliteit en intensiteit zorgde de groep zeker wel.
Het kwartet multi-instrumentalisten uit Rhode Island begonnen, hoe kan het ook anders, fluisterend aan hun concert met een sfeervolle versie van ‘To The Ghosts Who Write History Books”, waarmee ze de uitverkochte zaal meteen tot absolute stilte dwongen. Die duisterse stilte bleef ook nog hangen tijdens de volgende nummers waarvan het leeuwenaandeel geplukt was uit hun schitterende cd ‘“Oh My God, Charlie Darwin”. Songs als ‘To Ohio’, ‘Ticket Taker’ en ‘Charlie Darwin’ klonken live nog een stuk intenser dan op plaat. Mooi ook om te zien hoe de groepsleden zich bij momenten verzamelden rond één microfoon en zo voor pure vocale pracht zorgden. Ook mooi: “Sally Where’d You Get Your Liquor From” (bekend van Reverend Gary Davis) waarin Ben Knox Miller op mondharmonica herinneringen opriep aan Dylan in zijn allerbeste periode. Die Dylan vergelijking ging ook op voor hardere nummers als “Home I’ll Never Be” en vooral “The Horizon Is A Beltway” die wel op ‘The Basement Tapes’ hadden kunnen staan. Tijdens dat laatste nummer ging Jeff Prystowsky zo hartstochtelijk te keer dat zijn drumstel , dat het geweld niet meer aankon, met een doffe plof naar beneden zeeg.
Tijdens de bisronde luisterde de volle AB nog ademloos naar het beklijvende ‘Cage The Songbird’ en was de strijd voorgoed gestreden. The Low Anthem blijft een topgroep in zijn tijdsgewricht. (Meer foto's)
Eén en ander kan je hier nog eens (her)beluisteren.
Brown Bird kreeg de eer om de party te openen. De bebaarde zanger gitarist/banjospeler vertelde dat het de allereerste keer was dat de groep buiten de United States optrad. De rootsy country/folk/blues klonk desalniettemin veelbelovend.
De Belgische Isbells, bekend van de radiohit ‘As Long As It Takes’, heeft zeker heel wat kwaliteiten in huis. Maar na een halfuurtje sloeg de verveling toch toe: teveel van hetzelfde en te weinig pakkende songs om onze aandacht levend te houden.
Indie Rocker Lou Barlow, onder meer bekend als bassist van Dinosaur Jr., kwam een stuk vinniger voor de dag. Na enkele solonummers op elektrische gitaar ontbond zijn groep The Missing Men alle duivels in een stevige rockset, die bij momenten naar pure punk geurde (dankzij zijn uitstekende gitarist en Nick Lowe look-a-like).
Wat later bleek de AB Club veel te klein voor het eerste Belgische optreden van de Britse Fanfarlo (foto). De vijfkoppige groep met de Zweedse zanger Simon Balthazar loste de verwachtingen helemaal in. Met een zelden geziene gedrevenheid bracht it gezelschap songs uit hun briljant debuut ‘Reservoir’ (nu al één van dé platen van het jaar) en bracht daarmee de club tot op het kookpunt. Hun muziek doet een beetje denken aan Beirut en de zang van Balthazar lijkt een kruising tussen het stemgeluid van de piepjonge David Byrne en Morrissey, maar o, wat een passie en wat een energie! Songs als ‘The Walls Are Comming Down’, ‘I’m A Pilot’, ‘Drowning Men’, ‘Comets’ en ‘Luna’ doen je meteen naar adem snakken. Meesterlijk zijn de beukende ritmes, het schitterende trompetspel, de meeslepende viool, het subtiele spel op de xylofoon, de melodica en noem maar op, Fanfarlo is een fanfare op zich, maar dan op z’n Brits. Zelden zo’n daverend applaus gehoord in de Club en – ik wik mijn woorden – één van de allerbeste concerten die ik op deze plek zag. Fanfarlo is het best bewaarde geheim van muzikaal 2010, maar voor hoe lang nog?
Na het uitstekende werk van Fanfarlo begaven we ons graag naar de grote zaal waar The Low Anthem , als topact , de ultieme kers op de Duystertaart mocht plaatsen. De groep lijkt de laatste maanden overigens niet weg te slaan uit de Lage Landen want dit was reeds het derde concert op Belgische bodem binnen enkele maanden tijd en ook in Nederland treedt de groep met de regelmaat van een klok op. Verrassend konden we hun act niet meer noemen, voor kwaliteit en intensiteit zorgde de groep zeker wel.
Het kwartet multi-instrumentalisten uit Rhode Island begonnen, hoe kan het ook anders, fluisterend aan hun concert met een sfeervolle versie van ‘To The Ghosts Who Write History Books”, waarmee ze de uitverkochte zaal meteen tot absolute stilte dwongen. Die duisterse stilte bleef ook nog hangen tijdens de volgende nummers waarvan het leeuwenaandeel geplukt was uit hun schitterende cd ‘“Oh My God, Charlie Darwin”. Songs als ‘To Ohio’, ‘Ticket Taker’ en ‘Charlie Darwin’ klonken live nog een stuk intenser dan op plaat. Mooi ook om te zien hoe de groepsleden zich bij momenten verzamelden rond één microfoon en zo voor pure vocale pracht zorgden. Ook mooi: “Sally Where’d You Get Your Liquor From” (bekend van Reverend Gary Davis) waarin Ben Knox Miller op mondharmonica herinneringen opriep aan Dylan in zijn allerbeste periode. Die Dylan vergelijking ging ook op voor hardere nummers als “Home I’ll Never Be” en vooral “The Horizon Is A Beltway” die wel op ‘The Basement Tapes’ hadden kunnen staan. Tijdens dat laatste nummer ging Jeff Prystowsky zo hartstochtelijk te keer dat zijn drumstel , dat het geweld niet meer aankon, met een doffe plof naar beneden zeeg.
Tijdens de bisronde luisterde de volle AB nog ademloos naar het beklijvende ‘Cage The Songbird’ en was de strijd voorgoed gestreden. The Low Anthem blijft een topgroep in zijn tijdsgewricht. (Meer foto's)
Eén en ander kan je hier nog eens (her)beluisteren.
Abonneren op:
Posts (Atom)